maandag 29 februari 2016

De kwaliteit van schoolleiders

De Inspectie van het Onderwijs heeft in de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar thema’s als professionalisering van leraren en de kwaliteit van bestuurlijk handelen. Schoolleiders bleven, ondanks hun belangrijke positie als verbindende schakel tussen besturen en leraren, onderbelicht. Daarom onderzocht de inspectie in 2013 de kwaliteit van schoolleiders in het basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs. Schoolleiders zijn in dit onderzoek degenen die hiërarchisch en functioneel leiding geven aan leraren en die door hun besturen verantwoordelijk zijn gesteld voor de kwaliteit van het personeel. 

Schoolleiders functioneren naar behoren. Ze hebben draagvlak in hun team, bouwen vertrouwen op, kennen hun omgeving en bevorderen professionalisering van hun leraren. Daarentegen hebben ze moeite met enkele andere aspecten van kwalitatief goed schoolleiderschap zoals het anticiperen op risico’s en dilemma’s, het oplossen van complexe problemen en het doelgericht gebruiken van gegevens om de school te verbeteren. Waarschijnlijk verklaart dit mede waarom de kwaliteitszorg op veel scholen al lange tijd stagneert. 

Dit onderzoek toont aan dat de kwaliteit van schoolleiders samenhangt met de kwaliteit van lessen op hun scholen: hoe beter de schoolleiders, hoe beter die lessen zijn. Het onderzoek toont ook aan dat besturen hierbij van belang zijn. Hoe sterker besturen de kwaliteit van scholen bewaken en stimuleren, hoe beter de schoolleiders zijn. Dit onderstreept het breed gedragen belang van investeren in de professionalisering van schoolleiders. Verbeteren van de kwaliteit van de schoolleider is dan ook niet alleen een taak voor schoolleiders zelf, maar besturen spelen eveneens een belangrijke rol. Besturen kunnen en moeten hun schoolleiders stimuleren en faciliteren in hun verdere professionalisering. 

We hebben in Nederland dus te maken met redelijk professionele schoolleiders, maar tegelijkertijd valt er nog veel te verbeteren aan de kwaliteit van het schoolleiderschap. Daarbij moeten we niet uit het oog verliezen dat schoolleiders vaak in moeilijke omstandigheden hun werk moeten doen en daardoor soms gedwongen zijn hun aandacht te richten op allerlei voorwaardenscheppende zaken die afleiden van de kern van hun eigenlijke taak. Het is dan ook van belang dat schoolleiders kunnen beschikken over voldoende ruimte en faciliteiten die hen in staat stellen hun leidende functie voldoende uit te voeren en hun kwaliteit verder te ontwikkelen. 

De inspectie zal de resultaten uit dit onderzoek gebruiken bij de vernieuwing van het toezicht, maar hoopt daarnaast dat besturen en schoolleiders en de betrokken organisaties, de resultaten zullen gebruiken om kritisch naar zichzelf te kijken en aanknopingspunten te zoeken om verdere verbetering van de kwaliteit van schoolleiders te stimuleren.

Inspectie van het Onderwijs - 2014

[bron : http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Documents+algemeen/2014/20140326-definitief-rapport-themaonderzoek-schoolleiding.pdf]

Zeven domeinen van schoolleiderschap - Waslander

Op grond van literatuuronderzoek heeft Sietske Waslander e.a. (2012) zeven domeinen van schoolleiderschap onderscheiden. 

Prof. dr. Sietske Waslander is hoogleraar Sturing van complexe onderwijs organisaties en vanaf september 2007 als Academic Director verbonden aan TIAS. Ze is gespecialiseerd in onderwijsvraagstukken, en doet met name onderzoek naar vraagstukken omtrent de inrichting van het onderwijsbestel, de inrichting van complexe onderwijsorganisaties en duurzaam vernieuwen.

De zeven domeinen van schoolleiderschap en hun kenmerken zijn: 

Domein 1: Visie en richting 
Domein 2: Curriculum en instructie 
Domein 3: Professionele ontwikkeling stimuleren 
Domein 4: Coherente organisatie 
Domein 5: Lerende organisatie 
Domein 6: Strategisch omgaan met omgeving 
Domein 7: Persoon van de leider 



Domein 1: Visie en richting 

Visie op leren en doceren ontwikkelen, deze delen en tot uitgangspunt maken voor alle beslissingen. 

Kenmerken: 
• Werken vanuit een gedeelde visie die mensen inspireert en motiveert 
• Visie op leren en doceren consequent doorvertalen naar alle aspecten van de organisatie 
• De organisatie richting geven voor de toekomst 

Domein 2: Curriculum en instructie 

Realiseren van optimale condities voor leren en doceren (o.a. fysieke omgeving; leermiddelen; tijdsbesteding). 

Kenmerken: 
• Onderwijsomstandigheden creëren waarin leerlingen optimaal toekomen aan leren en in voldoende mate effectieve instructie krijgen 
• Bijdragen aan het bepalen van leerdoelen voor alle leerlingen, en strategieën om die doelen te behalen 
• Zorgdragen aan een coherent en ‘rijk’ curriculum

Domein 3: Professionele ontwikkeling stimuleren 

Professionele ontwikkeling van individuele medewerkers stimuleren. 

Kenmerken: 
• Professionele dialoog voeren met individuele medewerkers 
• Individuele medewerkers gericht ruimte en mogelijkheden bieden om te leren en zich verder te ontwikkelen 
• Cultuur opbouwen waarin mensen kunnen en mogen leren 
• Dit alles verbonden met visie, en aansluitend op ontwikkeling van de organisatie als geheel 
• Stimuleren, evalueren en ontwikkelen 

Domein 4: Coherente organisatie 

Coherentie realiseren tussen alle beleidsterreinen binnen de organisatie. 

Kenmerken: 
• Kundig zijn op alle (relevante) beleidsterreinen binnen de organisatie (o.a. onderwijskundig beleid, kwaliteitsbeleid, HRM, financiën, huisvesting etc.) en in staat zijn expertise op waarde te schatten 
• Coherentie aanbrengen tussen de beleidsterreinen, gericht op het ondersteunen en stimuleren van leren en doceren 
• De verdeling en besteding van middelen baseren op de visie en doelen van de school 
• Zorgen dat de beheersmatige kant van de school op orde is 

Domein 5: Lerende organisatie 

Een proces van continue verbetering realiseren. 

Kenmerken: 
• Leerprocessen op individueel-, groeps- en organisatieniveau op elkaar afstemmen 
• Op elk niveau doorgaande leercycli faciliteren

Domein 6: Strategisch omgaan met omgeving 

De omgeving van de organisatie in kunnen zetten om de organisatiedoelen te realiseren. 

Kenmerken: 
• Productieve relaties met andere partijen realiseren en andere partijen weten te mobiliseren (o.a. ouders, scholen, overheden) 
• Inspelen op toekomstige ontwikkelingen 
• Beleid en regelgeving kunnen benutten om organisatiedoelen te realiseren 
• De organisatie zo nodig af kunnen schermen voor invloeden van buiten; optreden als filter, hitteschild e.d. 
• Naar buiten toe verantwoording afleggen over gevoerd beleid en gerealiseerde uitkomsten 

Domein 7: Persoon van de leider 

Beschikken over persoonlijke eigenschappen, kennis en vaardigheden om de rol van schoolleider effectief in te kunnen vullen. 

Kenmerken: 
• Integer, betrouwbaar en geloofwaardig handelen (rolmodel zijn) 
• Vermogen om wederzijds vertrouwen op te bouwen 
• Opereren vanuit sterke persoonlijke waarden en als de context daarom vraagt daar flexibel mee om te kunnen gaan 
• Open leerhouding demonstreren 
• Complexe problemen op kunnen lossen (incl. creativiteit) 


[bron : http://www.centrumvoornascholing.nl/fileadmin/user_upload/Afbeeldingen/Leiderschap/Beroepsprofiel-voor-schoolleiders-VO.pdf]

Beroepenstandaard schoolleiders VO

De VO-raad heeft met OCW afspraken gemaakt over de professionalisering van schoolleiders (Sectorakkoord VO 2014­2017).

Onderdeel van deze afspraken is dat samen met schoolleiders het Schoolleidersregister VO wordt ingericht. De beroepsstandaard vormt het fundament onder het Schoolleidersregister VO. De ontwikkeling van een beroepsstandaard is een logische stap in de professionalisering van het beroep van schoolleider.

Een beroepsstandaard heeft diverse functies. Een standaard vergemakkelijkt de communicatie, maakt het mogelijk om aan professionele ontwikkeling te werken en is een middel om de kwaliteit te bewaken. Leden van de beroepsgroep ontdekken wat van hen wordt verwacht, potentiële leden krijgen inzicht in de kennis en competenties die zij moeten verwerven en cliënten krijgen een beeld van wat zij kunnen verwachten.


De beroepsstandaard beantwoordt vier vragen:

Wie is de schoolleider?

De beroepsgroep bevat de definitie van ‘de schoolleider’ en een eerste afbakening van de functies waarop de beroepsstandaard van toepassing is.

Wat zijn relevante competenties voor een schoolleider?

De competenties beschrijven vermogens die schoolleiders kunnen ontwikkelen om adequaat, doelbewust en gemotiveerd te handelen in hun beroepssituatie. Schoolleiders kunnen hiermee in hun eigen context aan specifieke competentieontwikkeling werken.

Welke concrete kennis en bekwaamheden mogen we van een schoolleider verwachten?

De bekwaamheden zijn een concretisering van de competenties. Ze geven schoolleiders richtlijnen voor de kennis en het zichtbare gedrag dat zij in hun eigen context kunnen invullen.

En welk professioneel gedrag?

De professionele normen bieden schoolleiders een handvat voor het professionele gedrag dat wenselijk is bij het uitoefenen van het beroep




I - Schoolleider 

Wie is schoolleider in het VO? Het lijkt een simpele vraag maar een eenduidig antwoord is moeilijk. Om het beroep van schoolleider te definiëren is enige afbakening van de beroepsgroep noodzakelijk. De invloed die een beroepsgroep dan kan doen gelden is hier bij gebaat. Er zijn veel soorten schoolleidersfuncties. Om tot een juiste afbakening te komen zal zowel de onder- als de bovengrens bepaald moeten worden.

Afbakening van de beroepsgroep
Gelet op de definitie horen de volgende functionarissen zeker tot de beroepsgroep.

1. Rectoren/conrectoren/directeuren/adjunct-directeuren en leden van centrale directies (conform WVO art. 32&34)
2. Schoolleiders met een aanstelling in een directieschaal (meestal salarisschaal 12 t/m 16)

De volgende functionarissen horen niet vanzelfsprekend tot de beroepsgroep. In sommige contexten zijn ze echter wel als schoolleider te typeren.

3. Directeur-bestuurders
4. Docenten met een leidinggevende taak en een aanstelling in bijvoorbeeld een LD-salarisschaal
5. Leidinggevenden verantwoordelijk voor niet aan onderwijs gerelateerde zaken

Definitie schoolleider
‘De schoolleider is een functionaris die een integrale verantwoordelijkheid heeft in een onderwijsorganisatie.’



II - Competenties

Schoolleiders hebben in deze tijd diverse kwaliteiten nodig. De competenties voor
schoolleiders zijn vastgelegd in het ‘Beroepsprofiel Schoolleiders VO’.

Definitie competentie
‘Competenties zijn gericht op bekwaamheidsontwikkeling en zijn op
te vatten als ontwikkelbare vermogens om adequaat, doelbewust en
gemotiveerd te handelen in beroepssituaties.’


Competenties
Omschrijving

1 - Een gezamenlijke visie en richting creëren

De schoolleider kan richting geven aan de toekomst van de organisatie. Hij creëert daarvoor commitment door leiding te geven aan het ontwikkelen, concretiseren en communiceren van een gezamenlijke inspirerende visie op leren en onderwijzen.

2 - Een coherente organisatie voor het primaire proces realiseren

De schoolleider kan in dialoog met medewerkers optimale condities realiseren voor leren en onderwijzen, vanuit kennis van de onderlinge samenhang van organisatiekenmerken. Met organisatiekenmerken wordt bedoeld: structuur, cultuur, onderwijsorganisatie, personeel en faciliteiten.

3 - Samenwerking, leren en onderzoek bevorderen

De schoolleider kan strategieën hanteren die gericht zijn op het stimuleren en organiseren van samenwerking en professionele ontwikkeling van leraren. Hij stimuleert onderzoek op alle niveaus binnen de organisatie om een continu proces van school- en onderwijsontwikkeling te realiseren.

4 - Strategisch omgaan met de omgeving

De schoolleider kan anticiperen op ontwikkelingen in de omgeving. Hij zet de omgeving doelbewust in om onderlinge relaties, onderwijsprocessen en leerresultaten te optimaliseren.

5 - Analyseren en probleem oplossen (hogere-orde denken)

De schoolleider kan problemen creatief oplossen door zaken diepgaand te analyseren. Daartoe verzamelt hij op adequate wijze informatie en gebruikt alternatieve denkmodellen. Hij is in staat om verbanden te leggen met persoonlijke waarden en met alle factoren in de bredere organisatie die een rol spelen bij het leren van leerlingen.




III - De bekwaamheden 

De competenties die zijn vastgesteld, zijn nader uitgewerkt in ontwikkelingsgerichte bekwaamheden. Deze bekwaamheden beschrijven wat schoolleiders moeten kennen en kunnen tegen de achtergrond van hun lokale context.

Definitie van bekwaamheden
‘Bekwaamheden betreffen de, in de context in te bedden, professionele handelingen van schoolleiders in termen van benodigde kennis en zichtbaar gedrag.’

Er zijn 25 bekwaamheden ontwikkeld. Ze zijn zo geformuleerd dat schoolleiders ruimte hebben voor een vertaling naar hun eigen werksituatie.


Bekwaamheden per competentie

Competentie

Bekwaamheid
Een gezamenlijke visie en richting creëren

In staat zijn om…..

- drijfveren en bedoelingen van waaruit mensen het onderwijs vormgeven te verwoorden en dit in verbinding te brengen met de missie en visie van de school;

- samen met andere leidinggevenden een proces van visieontwikkeling in gang te zetten en te volbrengen met inbreng van kennis en ervaring van interne en externe belanghebbenden en wetenschap;

- samen met andere leidinggevenden een visie zo te communiceren dat dit mensen inspireert en motiveert; dat dit betekenis geeft aan professionele ontwikkeling en bijdraagt aan onderlinge afstemming van professioneel handelen;

- ruimte te creëren voor onderwijsprofessionals om de visie te concretiseren tot haalbare doelen voor leren en onderwijzen.

Een coherente organisatie voor het primaire proces realiseren

In staat zijn om…..

- het gesprek over onderwijsdoelen en -vormgeving met leraren zo te voeren dat zij zowel richting als ruimte ervaren voor het dragen van individuele en gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van leren en onderwijzen en het curriculum dat daarbij hoort;

- via relevante beleidsterreinen als HRM, financiën, huisvesting en andere aspecten van de bedrijfsvoering de kwaliteit van leren en onderwijzen te borgen en te bevorderen;

- betrokkenen aan te spreken op hun individuele en gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het curriculum en het leren en onderwijzen in de school;

- samenwerking met ouders zo te organiseren dat daarmee de leer- en ontwikkelcondities voor leerlingen kunnen verbeteren;

- verantwoording af te leggen over de kwaliteit van het primaire proces in het licht van de visie van de school en de onderwijsdoelen.

Samenwerking, leren en onderzoek bevorderen

In staat zijn om…..

- een professionele dialoog te stimuleren, professionele kwetsbaarheden daarin te (h)erkennen en elkaar te ondersteunen in de reflectie op de doelmatigheid van het professionele handelen;

- nieuwe inzichten en andere uitkomsten van leer- en ontwikkelprocessen op alle niveaus in de school te verwoorden en daarmee bij te dragen aan een gezamenlijke taal over de ontwikkelingen in de school;

- een leer- en werkcultuur op te bouwen waarin een ieder professionele autonomie ervaart en zich intellectueel en creatief uitgedaagd voelt;

- samen met andere leidinggevenden leerprocessen en werkprocessen op individueel, groeps- en organisatieniveau in gang te zetten, op elkaar af te stemmen en te verankeren in de ontwikkelrichting van de school en daarin kennis en ervaring van interne en externe belanghebbenden en wetenschap te benutten;

- oog te hebben voor zowel inhoudelijk als organisatorisch leiderschap bij leraren, zorg te dragen voor ontwikkelkansen, adequate begeleiding en feedback, om hiermee bij te dragen aan het onderwijsleiderschap van de toekomst.

Strategisch omgaan met de omgeving

In staat zijn om…..

- in te spelen op toekomstige ontwikkelingen in de omgeving en de samenleving en om deze te vertalen naar mogelijkheden voor de onderwijs- en schoolontwikkeling;

- ondernemend te zijn binnen financiële en beleidskaders en daarbij productieve en inspirerende relaties met organisaties en instellingen buiten de school te onderhouden;

- samen met leraren ontwikkelingen buiten de school te filteren zodat er een goede balans ontstaat tussen concentreren op hoofdtaken en nieuwe uitdagingen aangaan;

- netwerken met relevante organisaties en overheden op te zetten en te onderhouden en daarmee bij te dragen aan constructieve samenwerking, co­creatie en zinvolle innovatie in de onderwijsketen;

- kennis uit extern onderzoek en informatie uit de omgeving, inclusief beleid en regelgeving, te benutten om organisatiedoelen te bereiken.

Analyseren en probleem oplossen

In staat zijn om…..

- samen met anderen te reflecteren op ontwikkelingen binnen en buiten de eigen schoolorganisatie;

- vanuit een onderzoekende houding meerdere invalshoeken en oplossingsrichtingen te verkennen en de juiste vragen te stellen die beantwoord moeten worden om complexe problemen op te lossen;

- met onvolledige informatie, onzekerheid en zorgen in en om de school om te gaan;

- authenticiteit, persoonlijkheid en moraliteit in te brengen, daar flexibel mee om te gaan of in andere situaties juist duidelijk te zijn over grenzen;

- oog te hebben voor waarden, opvattingen en belangen van diverse partijen om van daaruit een verbindende rol te spelen;

- mede op grond van zelfreflectie en een realistisch zelfbeeld in de samenwerking met andere leidinggevenden elkaars leiderschapskwaliteiten aan te vullen.




IV - De professionele normen 

Het gaat niet alleen om wat een schoolleider doet, maar ook om hoe hij daar als persoon bij betrokken is. Anders gezegd: om de normen die de schoolleider hanteert bij zijn ethisch, professioneel en verantwoord handelen.

Definitie van professionele normen
‘Professionele normen zijn opvattingen over hoe men zich beroepshalve wel of niet moet gedragen in concrete omstandigheden die onderdeel uitmaken van de uitoefening van het beroep.’


Professionele normen

Aspect

Norm
Beroepsethiek en moraliteit

De schoolleider…

- is bereid om zijn eigen professionele waarden en normen te formuleren;

- hanteert succes en welzijn van de leerlingen als fundamentele waarde in alle beslissingen en acties;

- geeft aan hoe hij invulling geeft aan zijn moreel kompas.

Transparantie en verantwoordelijkheid

De schoolleider…

- maakt aan belanghebbenden kenbaar door welke waarden en normen hij zich laat leiden;

- is zichtbaar en aanspreekbaar; is bereid uit te leggen welke beweegredenen tot zijn keuzes hebben geleid en is bereid zich hierover te verantwoorden.

Reflectie als onderdeel van professionaliteit
De schoolleider…

- kent zijn sterktes en zwaktes, zoekt actief feedback, reflecteert op zijn functioneren en stelt zich daarbij kwetsbaar en leerbaar op;

- toetst geregeld zijn ‘innerlijk kompas’ door zijn keuzes en overwegingen voor te leggen aan anderen. Neemt geregeld afstand van de dagelijkse praktijk om te reflecteren op zijn eigen handelen.

Voorbeeldfunctie
De schoolleider…

- is zich bewust van zijn voorbeeldfunctie en laat dit zien in zijn werk;

- is zich ervan bewust dat plezier in zijn werk bijdraagt aan succes, straalt dit uit, en geeft hierin het goede voorbeeld.



[ bron: http://www.vo-academie.nl/files/3514/2736/4803/4_Beroepsstandaard_Web_DEF.pdf ]

donderdag 25 februari 2016

Suïcidaliteit

Suïcidaliteit of gedachten over zelfdoding worden in de DSM-IV als kenmerk of verschijnsel in meerdere classificaties beschreven. Te weten bij de stemmingsstoornissen en dan voornamelijk bij de depressie, bij persoonlijkheidsstoornissen, schizofrenie en bij verslavingen.

Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden
Suïcidaliteit of gedachten over zelfdoding vormen signaalgedrag! Dit gedrag kan tot zelfdoding leiden. In 90% van de gevallen is een psychiatrische aandoening de oorzaak van de suïcidaliteit (en dan voornamelijk de depressie). Een uitzichtloze sociale thuissituatie, traumatische gebeurtenissen, sociale verliezen of ontwrichtingen, suïcidaal gedrag in de familie doen de kans op toe suïcidaliteit nemen.

Veel suïcidepogingen leiden niet tot de dood. Bij de meeste pogingen is er ook geen sprake van een definitieve doodswens maar van een schreeuw om hulp. Men zit hopeloos klem in zijn gedachten of problemen en om een einde te maken aan deze hopeloosheid lijkt zelfdoding de enige uitweg. Vaak geeft men signalen af in de periode voor de suïcide.

Wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?

De leerling:

  • heeft concentratie- en geheugenproblemen.
  • begint te spijbelen of er is sprake van schoolverzuim.
  • laat een opvallende verslechtering aan resultaten zien.
  • heeft last van emotionele uitbarstingen.
  • heeft een verandering van het sociale gedrag, trekt zich terug.
  • geeft stille hints in gedichten/opstellen/werkstukken.
  • uit zich negatief: het doet er allemaal niet meer toe.
  • is zijn/haar interesse en zin in leuke activiteiten verloren.
  • zegt zich voortdurend te vervelen.
  • uit vage lichamelijke klachten.
  • maakt zich niet meer druk om dingen die eerst belangrijk voor hem waren.
  • heeft een verstoord eet- en slaappatroon.
  • voelt zich aangetrokken tot alles wat met de dood te maken heeft.


Acute signalen zijn:

de leerling:

  • praat daadwerkelijk over suïcide of suïcideplannen.
  • vertoont impulsief en rebels gedrag.
  • vertoont gewelddadige acties.
  • loopt weg.
  • weigert hulp.
  • verwijt zichzelf een waardeloos persoon te zijn.
  • spreekt over hopeloosheid, hulpeloosheid, reddeloosheid.
  • wijst complimenten af.
  • doet uitspraken als: binnenkort heb je geen last meer van me of je zult me niet meer zien.
  • vertoont plotseling vrolijk en opgewekt gedrag na een depressieve periode (het besluit is genomen).
  • geeft favoriete bezittingen weg.
  • maakt een testament of afscheidsbrief.
  • heeft een uitgewerkt suïcideplan (tijd, plaats, middelen).


De beste aanpak in de klas in bondige adviezen

De docent:

  • neemt iedere opmerking over suïcide serieus.
  • maakt de leerling duidelijk dat hij zich zorgen maakt en nodigt de leerling uit voor een gesprek.
  • deelt zijn zorgen met collega’s.
  • vraagt expliciet naar gevoelens, gedachten en evt. plannen.
  • onderzoekt de achterliggende pijn in de suïcidale gedachten en erkent deze.
  • wijst de leerling niet af maar biedt veiligheid en vertrouwen.
  • vraagt de leerling ook om vertrouwen.
  • is bereid door te vragen als de leerling afhoudend reageert.
  • toont de leerling betrokkenheid en laat deze merken er niet alleen voor te staan.
  • legt uit dat depressiviteit behandeld kan worden en problemen opgelost kunnen worden.
  • verzorgt een snelle verwijzing naar de hulpverlening.
  • checkt hoe serieus de plannen van de leerling zijn.
  • zorgt bij acuut gevaar voor een veilige omgeving, laat de leerling niet alleen en belt 112.
  • informeert ouders.
  • bewaakt de grenzen van de eigen (on-)mogelijkheden.


In ieder geval niet doen

  • openlijk veroordelen van suïcidaliteit of zelfdoding.
  • geheimhouding beloven.
  • geen professionele hulpverlening inschakelen.


woensdag 24 februari 2016

Faalangst

Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden
Faalangst is een specifieke vorm van angst, die altijd gebonden is aan het verrichten van
een taak. Er moet een, in de ogen van de jongere, belangrijke prestatie geleverd worden
en de kans op mislukking wordt als reëel geschat. Door zijn spannings- en angstgevoelens
presteert de jongere slechter dan hij/zij in feite kan. Het is situatiegebonden angst.
Faalangst is geen karaktertrek of persoonlijkheidskenmerk, wel zijn perfectionisme en
onzekerheid vaak aanwezige kindkenmerken. Het kan ontstaan zijn door ervaringen in
het verleden, bijv. op de basisschool of door de opstelling van volwassenen uit de
omgeving van het kind. Faalangstige kinderen hebben vaak ook ouders met faalangst.
Uit onderzoek blijkt dat tussen de 10 % en 13 % van alle jongeren tussen de 12 en 14 jaar
last hebben van faalangst.
Faalangst komt voor op verschillende terreinen; bij schoolse taken (proefwerken, scripties,
etc.), bij sociale taken (b.v. iets zeggen in gezelschappen) of bij motorische/competitieve
taken (b.v. meedoen aan een sportwedstrijd).

Wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
Er zijn vier kenmerkende reacties bij faalangst:

  • De afhankelijke leerling - verhult onzekerheid door veel vragen stellen.
  • De gesloten leerling - verhult de onzekerheid door zich terug te trekken.
  • De clown - verhult de onzekerheid door grappen te maken.
  • De brutale - verhult de onzekerheid door brutaal gedrag.


Actief gedrag

  • Druk doen, nerveus gedrag, clownesk gedrag.
  • Kleur krijgen, zweten, naar het toilet gaan.
  • Voortdurend om bevestiging vragen.
  • Veel tijd aan het huiswerk besteden.
  • Lang over een toets doen.
  • Perfect werk willen inleveren, detaillistisch leren.


Passief gedrag

  • Stelt schoolwerk voortdurend uit.
  • Met een smoesje vertellen dat het huiswerk niet goed gedaan is.
  • Spontaan hoofdpijn of buikpijn krijgen en ziekmelden.
  • Blokkeren bij onverwachte overhoringen (blackout).

Bij gesprekken over resultaten ziet de leerling succes vaak niet het gevolg van eigen
kwaliteit maar wijst deze op oorzaken buiten zichzelf. De leerling legt de nadruk op zijn
(haar) slechte eigenschappen.
De leerling neemt complimenten niet aan, kan ze niet goed verdragen

De beste aanpak in de klas

  • Erken de jongere in zijn probleem.
  • Zorg voor succeservaringen.
  • Geef positieve feedback op de persoon.
  • Geef positieve feedback op het product.
  • Geeft de leerling ruimte om fouten te maken.
  • Biedt een heldere structuur in je les. Vertel aan het begin precies wat de leerlingen kunnen verwachten.
  • Leer de leerling werk te plannen en zich aan de planning te houden.
  • Spreek bedreigende situaties vooraf door.
  • Neem faalangst serieus en maak het bespreekbaar.


In ieder geval niet doen

  • Ironische of sarcastische opmerkingen maken over het leren van de leerling.
  • De jongere afhankelijk maken van jouw goedkeuringen.

Schoolweigering

Schoolweigering komt vaak voor bij leerlingen met een angststoornis. 

Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden 
In de adolescentie (12-18 jaar) zien we vaak angsten (angst voor negatieve beoordeling door anderen, angst voor oorlog, ziekte etc.). Normaal gesproken verdwijnen deze angsten weer, door een groeiend vermogen om er mee om te gaan. Het angstprobleem wordt een stoornis als een persoon, vaak al van jongs af aan, voortdurend nerveus, gespannen en angstig is en de dingen die het wel zou willen doen, niet meer doet en vermijdt. Deze jongeren tobben over van alles en zien overal tegenop. Deze chronisch gespannen en nerveuze gemoedstoestand put uit en is verschrikkelijk ondoelmatig. Er blijft nauwelijks energie over voor productieve bezigheden. Chronische angst kan ook lichamelijke klachten geven zoals buikpijn, kortademigheid, duizeligheid, hoofdpijn, hyperventilatie. Verschijningsvormen van angsten op school zijn: sociale angst, separatie angst (angst bij scheiding van personen aan wie de jongere gehecht is), angst voor bepaalde taken, faalangst, angst zich te uiten, optreedangst, algehele angst voor school (schoolfobie). Deze angsten uiten zich door een weigering iets te doen. Bij de oorzaak spelen zowel aanleg als omgevingsfactoren een rol. 

Wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis? 

  • Huilen. 
  • Woede-uitbarstingen. 
  • Terugtrekken. 
  • Transpireren, trillen/beven. 
  • Dwanghandelingen (tellen van zaken, tikken). 
  • Hyperventilatie. 
  • Duizeligheid. 
  • Uitgesproken angst om zelfbeheersing te verliezen of gek te worden. 
  • Angst om dood te gaan. 
  • Vermijdingsgedrag; taken niet afmaken, niet naar gym willen, niet gezien willen worden in de klas, geen vinger opsteken, het liefst de kleding over het lijf trekken (pet op, jas aan, trui over handen), niet op kamp willen, niet naar de kluisjes durven, niet naar het schoolplein willen, de klas niet in durven. 
  • Niet doen is niet durven, terwijl men wel wil. 
  • Niet durven zeggen wat ze denken. 
  • Informatie wordt vaak selectief opgenomen. 
  • Paniek waardoor functioneren wordt belemmerd. 
  • Schoolweigering. 


De beste aanpak in de klas in bondige adviezen:

  • Zorg voor succeservaringen. 
  • Laat merken dat je het fijn vindt dat de leerling op school is. 
  • Vraag niet waarom de leerling toch niet op school was vorige week. 
  • Bespreek met de klasgenoten dat ze niet voortdurend aan de betreffende leerling vragen wat er aan de hand is. 
  • Zorg voor een veilige sfeer, o.a. door regels en structuur. 
  • Ga ook na of er een reële oorzaak is voor de angst. 
  • Vertel wat u hier en nu ziet; dus benoem het gedrag of een neutrale wijze, betrokken maar zonder oordeel en ga daarbij niet mee in de emotie van de leerling. 
  • Probeer hem/haar vooral dingen te laten doen i.p.v. hem/haar te laten malen of tobben. 
  • Schenk heel gericht aandacht aan de jongere als hij/zij niet angstig is. 
  • Blijf alert op symptomen van een depressie of extreme verandering van gedrag of levensstijl. 


Adviezen zorgteam/zorgcoördinatie: 

  • Schakel deskundige zorg in bij schoolweigering. 
  • Maak samen met de leerling en ouders een plan van aanpak, waar ouders een grote verantwoordelijkheid in hebben. Maak hierin afspraken over het halen (van huis naar school) van de leerling. Dit gebeurt alleen als de leerling en ouders dat willen. 
  • Maak een stapsgewijze aanpak (samen met hulpverlening) waarin de leerling steeds meer zelf doet. Hierbij is het van belang dat de leerling de regie houdt. Het gaat erom dat de vaardigheden van de leerling versterkt worden. En de leerling minder afhankelijk wordt van de omgeving. 
  • De leerling inbrengen in het ZAT en traject met leerplicht en deskundigen bespreken. 
  • Stel een vertrouwenspersoon (mentor) aan die de leerling goed kent en zaken kan bespreken met de leerling en zijn/haar ouders. 
  • Bied mogelijk een deskundige die begeleiding biedt bij het versterken van vaardigheden van de leerling en middels cognitieve gedragsprogramma’s werkt. 


In ieder geval niet doen:

  • Kritiek uiten en straf geven die als bedreigend kan worden ervaren. 
  • Angst bagatelliseren of wegpraten. 
  • Betutteling; antwoord meteen en direct. 
  • De leerling afwijzen omdat hij/zij niet op school was. 


zondag 14 februari 2016

Aspects of parent involvement

Aspects of parent involvement ---------------------------

1 - Performance orientation
  • Talking with the child about its results 
  • Looking at and discussing about the child’s school tasks it brought at home
  • Reacting on the child’s questions/signals about school, learning, homework
  • Paying the child a compliment about good results or behaviour at school
  • Letting know the child that its efforts are appreciated
  • Interrogating the child’s lessons 

2 - Parent-teacher communication
  • Communicating with the teacher about the child’s school results
  • Communicating with the teacher about the child’s behaviour
  • Communicating with the teacher about how the child feels at school

3 - Participation in school
  • Being member of the parent committee or another board at school
  • Being present at activities organised by school
  • Being volunteer on activities organised by school

4 - Cognitive stimulating home environment
  • Playing party games with child
  • Encouraging the child to read books 
  • Parent themselves read books and explicit their interest in books to the child
  • Watching informative television programs with the child or encouraging the child to watch such programs
  • Doing creative things with the child 
  • Making cultural excursions 

5 - Parent-child communication
  • Talking with the child about activities he/she has done at school 
  • Talking with the child about other things happened at school (for example: contact with classmates, incidents on the playground)
  • Trying to find out what the child likes doing at school
  • Talking with the child about its behaviour 

6 - Structuring home climate
  • There are rules about how long the child is allowed to play electronic games
  • There are rules about the television programs the child is allowed to watch
  • There are rules about the time the child is allowed to watch television


Group differences in parental involvement ---------------------------

Predicting parent characteristics

1 - Educational level
  •   Lower secondary education
  •   Higher secondary education
  •   Higher education

2 - Home language
  •   Dutch
  •   Non-native speaker

3 - Family structure
  •   Traditional
  •   Single parent
  •   Recomposed 


Predicting child characteristics

1 - Perceived learning achievement
  •   Lower achiever  
  •   Medium achiever
  •   Higher achiever

2 - Perceived wellbeing
  •   Low wellbeing
  •   Medium wellbeing
  •   High wellbeing

3 - Perceived behaviour
  •   Bad behaviour

[Bron: Parents’, teachers’ and children’s perception of parental involvement in relation with pupils’ learning achievement and wellbeing - Lien Ghysens, Ghent University, Belgium]