dinsdag 29 september 2015

Verandermanagement volgens John Paul Kotter




Om een verandering succesvol te implementeren in een organisatie heeft John Paul Kotter acht succesfactoren voor veranderen opgesteld. Van belang is dat de acht factoren (fasen) in een logische volgorde en met de juiste precisie in acht worden genomen.

John Paul Kotter is een Amerikaans bedrijfskundige en emeritus hoogleraar organisatiekunde en veranderingsmanagement aan de Harvard-universiteit.


Fase
Toelichting
1

Create a sense of urgency

(creëren van urgentie)

De eerste stap is volgens John Kotter het belangrijkst. Door medewerkers de noodzaak en urgentie van de verandering in te laten zien, wordt er draagvlak gecreëerd. Een open, eerlijke en overtuigende dialoog is daarvoor noodzakelijk. Zo worden ze overtuigd van het belang van handelen. Dat kan bijvoorbeeld door potentiële bedreigingen met hen te bespreken en met hen te discussiëren over mogelijke oplossingen.

2

Create a guiding coalition

(leidende coalitie)

Het is goed om een projectgroep op te richten, die zich bezig houdt met de veranderingen die de organisatie wil doorvoeren. Deze groep leidt alle inspanningen en moedigt de medewerkers aan om mee te denken en mee te werken. Bij voorkeur wordt deze coalitie samengesteld uit medewerkers vanuit verschillende functies en posities, zodat alle medewerkers zich aan de groep kunnen optrekken en zich met de teamleden kunnen identificeren. Door het open karakter heeft de groep ook een klankbordfunctie, zodat er open communicatie mogelijk is.

3

Create a vision for change

(creëren van visie)

Door een goede visie helder te formuleren, wordt het voor iedereen duidelijk wat de organisatie binnen een afgesproken termijn wil bereiken. Daardoor worden veranderingen concreter en is er meer draagvlak om ze door te voeren. In de visie kunnen ideeën van medewerkers serieus worden meegenomen en verwerkt, zodat zij de visie sneller zullen accepteren. Door aan de vastgestelde visie strategieën te koppelen, helpt dat medewerkers om hun doelen te bereiken.

4

Communicate the vision

(draagvlak)

Het creëren van draagvlak en acceptatie van de nieuwe visie is het belangrijkste doel van stap 4. Dat wordt alleen bereikt door veel met medewerkers over de nieuwe visie te spreken en hun meningen, zorgen en angsten serieus te nemen. De nieuwe visie moet volledig in het gehele bedrijf worden opgenomen.

5

Remove obstacles

(mogelijke actie)

Voor acceptatie van de verandering op alle niveaus, is het belangrijk om obstakels die de visie kunnen ondermijnen, te veranderen of desnoods te verwijderen. Door de dialoog met alle medewerkers aan te gaan, wordt het duidelijk wie zich verzet tegen de verandering. Om de visie onder de medewerkers aan te moedigen, helpt het om hun ideeën door te voeren en mee te nemen in de verandering.

6

Create shortterm wins

(korte termijn successen)

Niets motiveert meer dan succes. Door binnen het veranderingsproces korte termijn doelstellingen op te stellen, wordt het voor medewerkers inzichtelijk wat er gebeurt. Als doelstellingen succesvol zijn afgerond, stimuleert dit medewerkers enorm om verder te bouwen. Door de medewerkers, die bij dicht bij het veranderingsproces staan te erkennen en te belonen, wordt het in alle lagen duidelijk dat het bedrijf een andere koers vaart.

7

Consolidate improvements

(nog niet loslaten)

Volgens John Kotter mislukken veel veranderingstrajecten, omdat er te snel van een overwinning wordt uitgegaan. Maar verandering is een langzaam proces en maakt onderdeel uit van de totale bedrijfscultuur. Snelle overwinningen zijn slechts het begin van de lange termijn verandering. Een organisatie moet daarom blijven zoeken naar verbeteringen. Na meerdere successen kan dan langzaamaan worden geconstateerd dat de verandering vruchten gaat afwerpen.

8

Anchor the changes

(borgen)

Pas wanneer een verandering deel uitmaakt van de kern van de organisatie, wordt het een onderdeel van de bedrijfscultuur. Dat gaat niet vanzelf. Normen en waarden moeten overeenkomen met de nieuwe visie en het gedrag van medewerkers moet hier automatisch op aansluiten. Medewerkers moeten de verandering blijven ondersteunen. Regelmatige evaluatie en gesprekken over de voortgang, helpen bij het consolideren van de verandering.


De vier elementen van leiderschap


De sleutel voor het ideale leiderschap is te vinden in de combinatie van vier elementen (Stoker & Kolk, 2003):

WAT?
Activiteiten waarmee een leidinggevende zich bezighoudt.

HOE?
Stijl van leidinggeven.

WAARMEE?
Eigenschappen van een leidinggevende.

WAAROM?
Motieven van een leidinggevende om leiding te willen geven.



Leidinggeven aan innovaties in het onderwijs

Aan het roer. Leidinggeven aan innovaties in het onderwijs door Daniëlle Verschuren.

http://www.kpcgroep.nl/~/media/files/publicaties/aan_het_roer.ashx

Betrokkenheidsmodel - Van den Berg & Vandenberghe

Het betrokkenheidsmodel van Van den Berg en Vandenberghe (1995) biedt de mogelijkheid om te begrijpen van en kennis hebben over hoe mensen zich ontwikkelen en hun betrokkenheid op veranderingen kunnen behouden.


Van den Berg en Vandenberghe beschrijven in hun betrokkenheidsmodel (CBAM) dat personen verschillende fasen doorlopen bij een verandering of vernieuwing. Het betrokkenheidsmodel van Van den Berg en Vandenberghe (1995) laat de drie stadia van betrokkenheid zien waarin het ontwikkelproces bij een individueel teamlid zich voltrekt:


Variant
Voorbeelden
1
Betrokkenheid op de eigen persoon
  • Kan ik dit wel?
  • Hoeveel tijd gaat het me kosten?
  • Wat betekent dit voor mij?

2
Betrokkenheid op de taak van het lesgeven
  • Hoe moet ik dat dan aanpakken ?
  • Hoe krijg ik alle materialen op orde?
  • Hoe werkt dat?
  • Hoe moet ik dat aanpakken?
  • Zijn er al voorbeelden?
  • Hoe krijg ik één en ander georganiseerd?

3
Betrokkenheid op het effect op leerlingen
  • Welk effect heeft het op mijn leerlingen?
  • Hoe kan ik het optimaliseren?
  • Hoe doen anderen dat?
  • Kan ik dit samen met collega’s aanpakken?
  • Moet ik niet eens elders kijken?


donderdag 24 september 2015

Leerstrategieën

Leerstrategieën zijn concrete manieren van leren die leerlingen bewust kunnen inzetten om het leren zo soepel mogelijk te laten verlopen – ze leren daardoor ‘hoe’ ze moeten en kunnen leren. Deze strategieën helpen leerlingen zelfstandig te leren, nu en in de toekomst, en het beste uit zichzelf te halen. Uit vele onderzoeken blijkt dat leerlingen aanzienlijk beter presteren als ze leerstrategieën inzetten in hun leerproces.

Leerstrategieën zet een leerling actief en bewust in. Denk bijvoorbeeld aan het plannen van een opdracht, het terugkijken op fouten en het verbinden van zelfbedachte voorbeelden aan de leerstof. Dat vereist allemaal een actieve, bewuste inspanning. Elke keer weer moet de leerling een afweging maken: wat ga ik doen? Welke leerstrategie kan ik nu het best inzetten?


Studievaardigheden of leerstrategieën?

Studievaardigheden
Studievaardigheden zijn bijvoorbeeld een kaart leren lezen of iets opzoeken op internet. In het begin kost dat wel moeite, maar naarmate leerlingen het vaker doen, gaat het steeds meer vanzelf. Verwar leerstrategieën niet met studievaardigheden, die leerlingen vaak automatisch of onbewust uitvoeren.


Veertien leerstrategieën
Uit onderzoek blijkt dat er veertien leerstrategieën zijn die leerlingen kunnen inzetten om hun leren in goede banen te leiden (de belangrijkste strategieën zijn gecursiveerd en vet). Deze leerstrategieën kunnen worden onderverdeeld in vijf clusters (metacognitieve kennis, metacognitieve vaardigheden, cognitieve vaardigheden, organisatie-vaardigheden en de motivatie).

Cluster
Leerstrategieën
Omschrijving
Tips

Metacognitieve kennis

Overzien
De inzet van algemene metacognitieve kennis.
Het inzetten van kennis over leren en hoe je dat het best kunt doen. Het houdt in dat je weet welke leerstrategieën je tot je beschikking hebt om een leertaak uit te voeren en wanneer het verstandig is om deze in te zetten. Je gebruikt die kennis tijdens het leren.
-Strategie-instructie
-Vertellen over leren
-Metacognitieve vragen stellen
-De rollen omdraaien
-Motiveren om metacognitieve kennis te gebruiken
-Faalangst tegengaan

Jezelf kennen
De inzet van persoonlijke metacognitieve kennis.
Het inzetten van kennis die je over jezelf hebt als het gaat om leren. Je hebt inzicht in je zwakke en sterke punten met kennis betrekking tot school en weet hoe jij het best leert. Je zet deze kennis optimaal in tijdens het leren.
-Inzicht in het eigen denken
-Hardop nadenken
-Verwachtingen toetsen aan de realiteit
-Feedback geven
-Een leerlingprofiel gebruiken
-Een portfolio gebruiken

Metacognitieve vaardigheden
Vooruitkijken
Plannen

Het plannen van leerwerk in termen van taken, tijd en prioriteiten.
1 Een stappenplan maken
2 Concrete leerdoelen formuleren
3 Prioriteiten stellen 4 Plannings-instrument gebruiken

Bijhouden
Monitoren en controleren

Het nagaan en bijhouden van de voortgang in het leren tijdens een leertaak (zowel in termen van resultaten als in termen van concentratie en inzet).
1 Vragen stellen en prompts
2 Een logboek bijhouden
3 Helpen bij uitstelgedrag
Terugkijken
Evalueren

Het terugkijken op de leertaak en het leerproces en daaruit een conclusie of les trekken.
1 Vragen leren stellen
2 Schaalvragen gebruiken
3 Zelfcorrectie
Cognitieve vaardigheden
Herhalen

Het letterlijk herhalen van de leerstof.

1 Onderstrepen
2 Herhaling spreiden
3 De volgorde afwisselen 4 Een definitie toevoegen

Verdiepen
Dieper verwerken

Actief iets doen met de leerstof en erover nadenken.
1 Herhalen met beelden
2 Samenvatten
3 Voorbeelden bedenken
4 Een kapstok gebruiken
5 Verbanden leggen met eerder behandelde stof
6 Inhoudelijke vragen stellen
7 Stelling nemen
8 Een muur- of knipselkrant maken

Structureren
Organiseren

Het inperken en organiseren van informatie en leerstof in de vorm van geschreven tekst of visuele weergaven.

1 Samenvatten
2 Ideeën in kaart brengen
3 Presenteren met PowerPoint of Prezi
4 Leerdoelen formuleren
5 Grafische weergaven gebruiken

Organisatie-vaardigheden
Jezelf organiseren
Zelfmanagement

Het in goede banen leiden van de eigen inspanningen ten behoeve van het leren.

1 Het innerlijke gas- en rempedaal leren vinden 
2 Waarschuwen voor cafeïne
3 Een innerlijk gevoel van controle gaan ervaren
4 Zelfbeheersing trainen
5 Belonen en straffen
6 Stilstaan bij opluchting
7 Implementatie-intenties leren formuleren

Omgeving organiseren
Omgeving managen

Het creëren van een leeromgeving waarin optimaal geleerd kan worden.

1 Informatie leren zoeken
2 Passieve leerlingen activeren
3 De huiswerkomgeving in kaart brengen

Anderen managen

Het beïnvloeden van anderen zodat je van hen krijgt wat je nodig hebt om goed te kunnen leren.

1 Sociale vaardigheden aanleren
2 Zelfvertrouwen opdoen
3 Prosociaal gedrag stimuleren

De motivatie
Jezelf vertrouwen
Zelfeffectiviteit

Het hebben of verkrijgen van vertrouwen in het eigen   kunnen om een leertaak tot een succes te brengen en dat zelfvertrouwen gebruiken om jezelf te motiveren.
1 Letten op wat goed gaat
2 Uitdagende taken aanbieden
3 Verantwoordelijkheid leren nemen voor succes
4 Feedback geven en zoeken
5 Inzet centraal stellen
6 De mogelijkheid tot hulp bieden

Het nut zien
Taakwaarde

Het verkrijgen van inzicht in de waarde van leerstof of een leertaak en dat gebruiken om jezelf te motiveren.
1 Stilstaan bij het nut
2 Betekenis aanreiken
3 De toekomst dichterbij brengen
4 Devaluatie tegengaan 
5 Cognitieve dissonantie benutten

Jezelf motiveren
Doeloriëntatie

Het aanboren van de eigen (intrinsieke) motivatie voor leren en deze inzetten tijdens het leren.
1 Bewust maken van wat wél leuk is
2 Competitie constructief maken
3 Sociale vergelijkingen in goede banen leiden
4 De aandacht op de eigen vooruitgang richten
5 Aandacht besteden aan individualiteit





zaterdag 19 september 2015

Adopt a supportive style

A supportive teaching style that allows for student autonomy can foster increased student interest, enjoyment, engagement and performance. Supportive teacher behaviours include listening, giving hints and encouragement, being responsive to student questions and showing empathy for students. (Reeve and Hyungshim, 2006)

Supportive style

Non supportive style

Listening - carefully and fully attended to the student's speech, as evidenced by verbal or nonverbal signals of active, contingent, and responsive information processing.

Asking what student wants - Such as "Which problem do you want to start with?"

Allowing students to work in their own way

Allowing the students to talk

Using explanatory statements as to why a particular course of action might be useful, such as "How about we try the cube, because it is the easiest one."

Using praise as informational feedback, such as "Good job" and "That's great."

Offering encouragements to boost or sustain the student's engagement, such as "Almost," "You're close," and "You can do it."

Offering hints, such as "Laying the map on the table seems to work better than holding it in your lap" and "It might be easier to work on the bottom of the map first."

Being responsive to student-generated questions, such as "Yes, you have a good point" and "Yes, right, that was the second one."

Communicating with empathic statements to acknowledge the student's perspective or experience, such as "Yes, this one is difficult" and "I know it's sort hard to tell."

Talking

Holding or monopolizing learning materials

Giving the solutions or answers before the students had the opportunity to discover the solution themselves.

Uttering directives or commands, such as "Do it like this," "Start this way," or "Use pencil."

Making statements that the student should, must, has to, got to, or ought to do something, such as "You should keep doing that" and "You ought to . . ."

Asking controlling questions, such as "Can you move it like I showed you?" and "Why don't you go ahead and show me?"

Making statements communicating a shortage of time, such as "We only have a few minutes left."

Using praise as contingent reward to show approval of the student or the student's compliance with the teacher's directions, such as "You're smart" or "You are really good at playing with blocks."

Criticizing the student or the student's lack of compliance with the teacher's directions, such as "No, no, no, you shouldn't do that."




Teachers, know your brain - Sandra van Aalderen-Smeets

Ook onderzoeker Sandra van Aalderen-Smeets vertelt wat de belangrijkste herseninzichten zijn die de leraar zou moeten kennen. Bekijk hier de video van haar TEDx-lezing.




Breinonderzoek is tegenwoordig overal, stelt neuropsycholoog Jelle Jolles. Hij maakt de balans op van tien jaar hersenonderzoek en zet meteen elf belangrijke hersenfeiten op een rij. 


Elf feiten over hersenen, cognitie & gedrag met potentie voor het onderwijs
Welke kennis en inzichten zijn er dan wél relevant? En hoe zouden ze tot toepassing in het onderwijs kunnen leiden? Elf breinfeiten op een rij; ze zijn gebaseerd op ontwikkelingen in diverse disciplines en praktijkvelden en op de internationale wetenschappelijke literatuur:

1. De hersenrijping loopt door tot ver na het 20e jaarEr zijn vele tientallen kleinere structuren in de hersenen. Daartussen ontwikkelen zich complexe netwerken van verbindingen. Bepaalde netwerken ontwikkelen zich vroeg in de kindertijd. Andere, complexere, netwerken rijpen wat later, tot in de vroege volwassenheid. Dit verklaart waarom relatief enkelvoudige cognitieve functies zich in de tijd eerder ontwikkelen dan meer complexer functies.

2. De omgeving is essentieel voor een optimale rijping van het breinAnders gezegd: 'Context shapes the brain'. Oefening en ervaring alsmede prikkels vanuit de omgeving zijn bepalend; ze stimuleren de ontwikkeling van de vele hersen-netwerken. Dat doen ze binnen biologisch bepaalde grenzen.

3. Biologische factoren zijn medebepalendGenetische factoren bepalen de grenzen waarbinnen het individu zich kan ontwikkelen. Maar daarnaast zijn goede slaap en goede voeding, alsmede stimulerende huiselijke omstandigheden zonder stress enorm belangrijk voor ontwikkeling en functioneren. Langdurig middelengebruik? Chronisch vermoeid of keihard op het hoofd gevallen? Het zijn biologische risicofactoren. Daarmee zijn ze een belangrijk doel voor pedagogische en 'educational' interventies: om voorwaarden voor optimale ontplooiing te scheppen.

4. Psychosociale en culturele factoren zijn medebepalendHet inzicht dat prikkels uit de omgeving de motor kunnen zijn van de ontwikkeling en rijping van netwerken in de hersenen is van cruciale betekenis. Feitelijk betekent dit dat 'nurture' werkt via de hersenen. Emotionele, culturele en sociale 'voeding' is nodig. Deze zorgt dat het individu zich goed tot optimaal kan ontwikkelen. Hersenmechanismen zijn verantwoordelijk, dus 'leren en onderwijzen' gaan via het brein. De zich ontwikkelende hersenactiviteit vertaalt zich in betere vaardigheden, veranderde beleving en gedrag. Omgeving schept dus de voorwaarden voor de ontplooiing op andere manier dan de biologie dat doet en is eraan complementair.

5. Er bestaan grote individuele verschillen in de ontwikkelingDeze verschillen berusten vooral in de aard van bio-psycho-sociale interacties. Hersenen die genetisch gezien een 'top'-potentie hebben, ontplooien zich alleen optimaal in de goede context (zie punt 2 t/m 4). Een belangrijke implicatie is dat opvoedings- en didactische interventies alsmede organisatorische veranderingen in ons onderwijssysteem kunnen worden ontwikkeld om alle kinderen zich optimaal te laten ontplooien. Daarbij wordt rekening gehouden met hun specifieke omgeving en eerder in het leven opgedane ervaringen die immers zijn vastgelegd in hersenbedrading.

6. Er zijn verschillen in de ontwikkeling van jongens en meisjesNeuro- en biopsychologisch onderzoek toont aan dat (de grote meerderheid van) de jongens en (de grote meerderheid) van de meisjes zich volgens een wat ander tijdpad ontwikkelen. Dat moet worden beschouwd als een gegeven. En het heeft grote betekenis voor te ontwikkelen onderwijs- en pedagogische interventies. Daarin moeten overigens ook sociaal-culturele factoren een belangrijke plek hebben.

7. De (ontwikkeling van) non-cognitieve functies en vaardigheden is cruciaalDe neuropsychologie spreekt over 'zelf-inzicht' en 'zelf-regulatie', over 'cognitieve flexibiliteit' en 'inzicht in de intenties van anderen'; over 'empathie' en 'inhibitieprocessen'. Ook interesse in de wereld ('nieuwsgierigheid') en 'ondernemend vermogen' alsmede de vaardigheid in plannen en prioriteren horen hierbij. Dergelijke executieve functies ontwikkelen zich in relatie tot de meest complexe netwerken in de hersenen. Start is in de peutertijd en de ontwikkeling loopt door tot ver na het 20e jaar.

8. Nieuwe metaforen uit cognitieve- en neurowetenschap hebben didactische potentieBegrippen zoals 'aandacht', 'concentratie', 'werkgeheugen', 'denkprocessen' en de begrippen die bij 7 zijn genoemd blijken een handvat te kunnen zijn voor onderwijsprofessionals en voor ouders. Zij kunnen daarmee de leerling (zelf-) inzicht geven in zijn leer-aanpak en over (omgaan met de) factoren die hem afleiden van een optimale prestatie.

9. Slecht schools presteren betekent nog geen leerstoornis. Zeer goed presteren betekent nog niet 'hoogbegaafd'Kinderen kunnen sterk verschillen in de dynamiek van de ontwikkeling van functies en vaardigheden. 'Een traaggroeiende boom kan ook de hoogste worden' en 'een snel groeiende boom wortelt soms niet breed genoeg en valt om'. Hoe een kind 'is' kan niet op grond van een momentopname zoals een toets worden vastgesteld.

10. Ontwikkelingsproblematiek rond AD(H)D en leerproblemen (dyslexie, rekenproblemen) is mede afhankelijk van omgevingsfactorenADHD is geen genetisch bepaalde ziekte net zomin als autisme dat is. Naast biologische factoren (genetica, hersenontwikkelingsstoornis) blijken psychosociale factoren belangrijker dan gedacht. Deze geven een handvat voor gerichte (opvoedings- en didactische) interventies.

11. Schools leren berust op de ontwikkeling van vele cognitieve domeinen en deelprocessenVoor het schools presteren en leermotivatie zijn ook taal en denken, waarnemen en bewegen, verwachtingen en attitudes, enthousiasme en motivatie van belang. Het gaat om een multidimensioneel gebeuren, waarin de lerende centraal staat (en niet de leerstof). Implementatie van dit gegeven vergt een attitudeverandering in het onderwijs.


[ bron: http://didactiefonline.nl/41-nieuws/12481-onderwijs-hersenen-en-cognitie-de-kloof-overbrugd ]

Metacognitie bepaalt leerresultaat

Metacognitie, wat is dat eigenlijk? Simpel gezegd: de kennis en vaardigheden die een leerling nodig heeft om zijn eigen leergedrag te controleren en aan te sturen. Het gaat om vaardigheden als het oriënteren op een taak, doelen stellen, plannen, jezelf monitoren, het resultaat evalueren, en reflecteren op het eigen handelen.

Een leerling vertelt zichzelf wat hij moet doen. Zelfinstructies bij het lezen van een tekst zijn bijvoorbeeld: 'Als je een stuk gaat lezen, lees dan eerst de titel' en 'Als je weet waarover de tekst gaat, bedenk dan wat je al over dat onderwerp weet.' Zelfinstructies bevatten kennis over wat, wanneer, waarom, en hoe te handelen (de zogenaamde www&h-regel). Metacognitieve zelfinstructies komen niet aanwaaien; ze moeten worden verworven door goede voorbeelden in de omgeving (ouders, leerkrachten) of, bij gebrek aan beter, door expliciete training. Best belangrijk, want we weten dat metacognitie in hoge mate het leerresultaat bepaalt (ca. 40%), meer dan intelligentie, motivatie, of andere factoren.

Leerlingen ontwikkelen de meeste metacognitieve vaardigheden vanaf hun 8e jaar tot in de volwassenheid, maar vooral in de periode van de middelbare school. Bovendien vindt er een kwalitatieve verandering plaats rond hun veertiende of vijftiende levensjaar. Jonger dan 14 jaar blijken de metacognitieve vaardigheden die ze verwerven tamelijk specifiek voor taken en domeinen: lezen voor geschiedenis is iets anders dan het oplossen bij wiskundeproblemen. Na hun 15e overstijgt hun repertoire diverse taken en domeinen. Dit biedt jongeren een enorme potentie voor het leren van nieuwe kennis, bijvoorbeeld bij de start van een studie of een baan. Binnen elke leeftijdsgroep zijn er echter grote individuele verschillen tussen leerlingen: sommige leerlingen laten nauwelijks enige metacognitieve vaardigheid zien, terwijl anderen hun leergedrag juist heel goed aansturen.

Trainen
Bij leerlingen met zwakke metacognitieve vaardigheden zouden deze al moeten worden getraind om een ontwikkelingsachterstand te voorkomen. Maar eerst dient te worden vastgesteld welke leerlingen het betreft. Het trainen van metacognitief goede leerlingen zou immers negatieve effecten kunnen oproepen door verveling of doordat de training hun oorspronkelijke gedrag verstoort.

Nu kun je een vragenlijst afnemen om leerlingen te vragen naar hun metacognitieve of zelf-regulatieve gedrag. Maar dergelijke zelf-rapportages vertonen meestal nauwelijks samenhang met wat leerlingen daadwerkelijk doen tijdens de taakuitvoering. Mensen zijn nu eenmaal niet zulke goede beoordelaars van hun eigen gedrag: je geeft iemand ook geen rijbewijs, louter op grond van een geslaagd theorie-examen.

Voor een adequate diagnostiek dienen metacognitieve vaardigheden 'on-line' te worden gemeten, dus tijdens de taakuitvoering. Hardop-denken en observatie zijn goede technieken, die echter veel tijd vergen door individuele afname. Met behulp van computers kan het leergedrag ook worden gevolgd door alle leeractiviteiten tijdens het uitvoeren van de leertaak op de computer te registreren. Wij hebben in Leiden een viertal computertaken ontwikkeld om metacognitieve vaardigheden te meten.

In een groot onderzoeksprogramma naar de relatie tussen hoogbegaafdheid en metacognitie hebben wij de intelligentie, metacognitie en leerprestaties van 'pre-university studenten' gemeten. Pre-university studenten zijn streng geselecteerd op rapportcijfers en andere indicatoren voor toelating tot een speciaal programma voor academisch onderwijs tijdens de laatste twee jaar voortgezet onderwijs. Zij werden in ons onderzoek vergeleken met aselect-gekozen klasgenoten. Niet verwonderlijk was dat pre-studenten beter scoorden qua intelligentie, metacognitie en leerprestaties. Wanneer wij echter nauwkeuriger keken naar de resultaten van intellectueel hoogbegaafde leerlingen (IQ>130), dan bleek dat de helft metacognitief zeer zwak presteerde, dat wil zeggen onder het gemiddelde van de totale vwo-groep.

Homo economicus
De instructie en training van metacognitieve vaardigheden kan zeer succesvol zijn wanneer er aan drie criteria wordt voldaan: 

  • inbedding in een taakcontext, zodat de www&h-regel handen en voeten krijgt, 
  • uitleg over het nut, zodat leerlingen zich de extra moeite van het toepassen van deze vaardigheden getroosten, en 
  • langdurige training, omdat de verwerving van een vaardigheid nu eenmaal tijd kost.


Succesvolle trainingsprogramma's voldoen aan deze criteria. Wij pleiten evenwel voor een onderscheid tussen leerlingen die het niet kunnen en volledige metacognitieve instructie nodig hebben en leerlingen die het wel kunnen als je hen daartoe aanspoort, maar het niet spontaan doen.

Uit ons onderzoek bleek namelijk dat het geen effect had wanneer wij intellectueel-hoogbegaafde leerlingen tot metacognitieve vaardigheden aanspoorden. Zij bleken het echt niet te kunnen, hoewel zij doorgaans met twee-vingers-in-de-neus het vwo voltooien. Zij worden evenwel onvoldoende uitgedaagd om hun metacognitieve vaardigheden te ontwikkelen. In die zin zijn zij een voorbeeld van homo economicus: waarom ontwikkelen wat (nog) niet nodig is? Juist deze getalenteerde leerlingen lopen tegen problemen aan op de universiteit, wanneer de leersituatie wel metacognitieve vaardigheden vergt. Studievertraging en zelfs uitstel kunnen dan het gevolg zijn.

Marcel V.J. Veenman is onderzoeker aan Instituut voor Metacognitie Onderzoek en de Universiteit Leiden.

[ bron: http://www.didactiefonline.nl/blog-blonz/11701-metacognitie-bepaalt-leerresultaat ]

woensdag 16 september 2015

Hoe leerkrachten hun leerlingen kunnen motiveren

Berichten in de media wezen weer op het gebrek aan motivatie bij Nederlandse leerlingen. Hierin worden de leerkrachten vaak aangewezen als degenen die de leerlingen moeten motiveren of gemotiveerd moeten houden. Veel docenten worstelen met de vraag wat ze hieraan kunnen doen. NWO-promovendus Arnout Prince deed hier onderzoek naar.

Uit eerdere studies blijkt dat de motivatie van scholieren afneemt op de middelbare school, vooral op het vmbo. Prince onderzocht hoe deze afnemende motivatie van middelbare scholieren terug te dringen is. Hij toetste de effecten van verschillende interventies bij leerlingen uit de eerste en tweede klas van het vmbo.

Arnout Prince concludeert dat het langdurige positieve effecten op de motivatie van leerlingen heeft als leerkrachten samenwerken om een zo goed mogelijke pedagogische interactie met leerlingen te bewerkstelligen en als die leerkrachten daarin gesteund worden door onder meer de schooldirectie.

Prince testte twee interventiemethoden onder VMBO-leerkrachten. Een combinatie van het aanleren van leerstrategieën met het optimaliseren van de pedagogische relatie tussen de leerkracht en de leerling bleek een positief effect te hebben op de motivatie van de leerlingen. 
In de meta-analyse van John Hattie wordt benadrukt dat effectief leren in de eerste plaats draait om de leeractiviteiten die onder regie van de docent plaatsvinden.

[ bron: http://www.nwo.nl/actueel/nieuws/2014/magw/hoe-leerkrachten-hun-leerlingen-kunnen-motiveren.html ]

Zo motiveer je leerlingen:

Iedere docent krijgt er een keer mee te maken: ongemotiveerde leerlingen. Of je nou lesgeeft aan leerlingen van het vmbo, het gymnasium, speciaal onderwijs of zelfs volwassenenonderwijs, iedereen heeft wel eens last van motivatieproblemen.

Maar wat is motivatie? Als we de literatuur erop naslaan dan kunnen we leren dat er meerdere vormen van motivatie zijn. En dit bepaalt de mate waarin iemand betrokken is bij een les / activiteit.


Het ergens wel/niet voor gemotiveerd zijn kan verschillen van totaal niet gemotiveerd (a-motivatie), via externe motivatie tot zeer gemotiveerd en geïnteresseerd (intrinsieke motivatie) (Deci & Ryan, 2002).


Bij intrinsieke motivatie is er sprake van een ideale situatie: je doet iets omdat het jouw interesse heeft, omdat je je er goed bij voelt of omdat het iets is wat jij wilt. Het is jouw keuze en je kunt ermee aan de gang zoals jij dat wilt. Dit is een vorm van motivatie die in het onderwijs soms moeilijk te bereiken is, maar waar we wel naar streven. In het onderwijs spelen vooral vormen van externe motivatie een rol: ofwel een leraar, leerling gaat over tot actie onder invloed van de (leer/werk) omgeving. Een omgeving die, in het geval van de leerling, wordt ingericht door de leraar.


Vragen die we ons zelf in dit verband kunnen stellen zijn: wanneer ben ik zelf gemotiveerd om iets te gaan doen en wat heb ik zelf eigenlijk nodig om gemotiveerd te raken? Word ik bijvoorbeeld getriggerd door een ander, of heeft het ook te maken met iets dat ik zelf wil? Wat wil ik eigenlijk en welk doel heb ik voor ogen? Hoe belangrijk is het voor mij en wat verwacht ik te bereiken?


Om vervolgens deze vragen ook eens vanuit het perspectief van de ander, de leraar of de leerling te stellen. En als we er vanuit gaan dat het verkrijgen van intrinsieke motivatie in een schoolse leeromgeving een illusie is, dan speelt de leraar als degene die de leeromgeving inricht voor de leerlingen, een cruciale rol voor het verkrijgen van een vorm van (externe) motivatie bij leerlingen. En ook de schoolleider voor de leraren.


Motivatie is een voorwaarde voor leren. ‘Iets willen bereiken', ‘enthousiast zijn' en ‘er voor gaan' geven aan dat een leerling gemotiveerd is. In grote lijnen zijn er twee manieren om een leerling te motiveren:

I. Persoonsgericht stimuleren, dat wil zeggen gericht op hoe de leerling zich voelt.


Om de leerling te kunnen stimuleren voor de opleiding of het werk moet de leerling zich eerst prettig voelen. De leerling moet zelfvertrouwen hebben, maar ook de sfeer op het werk moet goed zijn. Als docent kun je hiervoor zorgen door een goede relatie met de leerling op te bouwen en door een prettige werksfeer te scheppen.


II. Taak/opdrachtgericht stimuleren, dat wil zeggen gericht op de taken die je aan de leerling geeft.


Taakgericht stimuleren doe je door de opdrachten en het werk te laten aansluiten bij het niveau en de interesse van de leerling. Geef de leerling zoveel mogelijk interessante en uitdagende klussen. Niet té moeilijk, want daar wordt een leerling onzeker van. Maar zeker ook niet te makkelijk.



Het motiveren van leerlingen is een belangrijk onderdeel van het onderwijsvak. We geven 15 manieren om de leerlingen te motiveren:


1. Geef leerlingen complimenten. 
Doe dit telkens als ze iets goed doen, iets groots of iets kleins.

2. Wees creatief. 
Denk niet dat iets niet kan maar pas je wensen aan bij de mogelijkheden. Voor elk vak is er een open les te verzinnen, een onverwachte activiteit, een excursie. Laat leerlingen je hier bij helpen.

3. Wees ´besmettelijk´ enthousiast.
Laat zien dat je enthousiast bent over een onderwerp. Enthousiast maakt enthousiast. Een docent die uitstraalt dat hij een prachtig vak heeft, die in alles laat zien dat hij vanaf het eerste tot het laatste uur zin heeft om leerlingen te inspireren, komt tot succesvolle ontmoetingen. Enthousiasme is niet alleen een vriendelijke houding, maar ook een zichtbare motivatie. Laat merken dat je je inspant om een les aantrekkelijk te maken. Gebruik geschikte, concrete voorbeelden bij je uitleg.

4. Geef positieve feedback.
We zijn als mens erg geneigd de ander van feedback te voorzien als dingen niet goed gaan. Andersom werkt vaak beter. Geef daarom ook feedback als je motivatie ziet. Laat een groep merken dat je dat waardeert. Realiseer je bovendien dat feedback op inzet zeker zo belangrijk is als feedback op resultaat.

5. Maak verbinding met de interessewereld.
In een motiverende les komen regelmatig elementen voorbij die verbonden zijn met de interessewereld van de leerlingen. Vraag wat leerlingen bezighoudt en bekijk tijdens je lesvoorbereiding hoe je daar gebruik van kunt maken.

6. Geef leerlingen invloed / controle.
Een leerling die het gevoel heeft dat hij invloed heeft op het proces, is doorgaans eerder te motiveren. Vanuit invloed neemt een leerling een besluit vanuit zichzelf en de neiging om aan dat besluit gehoor te geven is groot. Uiteraard is voor dit punt een succesvol proces bij punt 1 noodzakelijk. Vraag ze welke onderwerpen ze het meest interessant vinden, waar ze meer van willen weten, welke methodes hen het best bevallen. Bespreek de resultaten en hoe deze in te voeren in de les. Voer ze ook in.

7. Verwacht kwaliteit. 
Zet een hoge, maar haalbare standaard. Vertel leerlingen wat je van ze verwacht, op de korte en op de langere termijn. Vier het als de doelen zijn bereikt.

8. Maak gebruik van de wereld om je heen.
Een les die zich alleen richt op de inhoud van het schoolboek, is niet eenvoudig tot een motiverende les te vertalen. Wat verbindt zijn (persoonlijke) verhalen, voorbeelden, korte filmpjes, krantenberichten, maar ook informatie afkomstig van social media. Een motiverende les is opgebouwd uit diverse van ‘afdelingen’ (verhaal, theorie, opdracht, filmpje, uitwisseling, subgroep, et cetera).
Betrek het leven van leerlingen in je lessen. Leerlingen zijn meer betrokken als zij het verband zien tussen lessen en het echte leven. Zoek geschikte voorbeelden uit het nieuws, muziek, families, hun hobby’s.

9. Wees grenzeloos nieuwsgierig.
Onze grootste vijand in het geval van dreigende demotivatie, is dat we de leerling uit gaan leggen waarom motivatie verstandiger is. Deze aanpak is of kansloos of werkt met een beperkte houdbaarheid. Veel succesvoller is je zoektocht naar het verhaal achter demotivatie. Een motiverende leerkracht leert niet alleen aan leerlingen, maar leert vooral ook van leerlingen. Met als prachtig bijkomend resultaat dat je wijsheid toeneemt als je nieuwsgierig kunt en durft te zijn.

10. Creëer open lessen. 
Wijs een aantal lessen aan die door de leerlingen gevuld mogen worden met betrekking tot vorm en inhoud. Dit kan zijn een spel, video, presentaties. Hierdoor worden leerlingen geactiveerd en, medeverantwoordelijk. Dit zou als beloning voor goede en actieve leerlingen gebruikt kunnen worden.

11. Beloon positief gedrag buiten de klas. 
Activeer leerlingen om bij te dragen aan de school en de gemeenschap door dit te benoemen en te belonen. Hulp bij Open Dagen, steunles aan jongere leerlingen, activiteiten in (sport)verenigingen, organisatie van of bijdrage aan goede-doelen activiteiten, vrijwilligerswerk. Laat ze hier ook over vertellen.

12. Stel jezelf de vraag: wat zou ik van deze les gevonden hebben?
We zijn in de drukte van een schoolweek erg snel geneigd om te geloven dat wat we doen helemaal te gek is. Dat is een begrijpelijke vergissing. Je kunt jezelf trainen dit te voorkomen, door regelmatig jezelf te af te vragen wat je van de les zou vinden als je leerling was. Reageer je hier gematigd op, stel dan een volgende vraag: wat zou je als leerling nodig hebben om enthousiaster te worden?

13. Varieer.
Gebruik (zoveel mogelijk) verschillende methoden en stijlen om zoveel mogelijk leerlingen te bereiken. Lezen, luisteren, kijken, doen. Boek, video, activiteit.

14. Zorg voor een veilige groep
Een gemotiveerde werkhouding ontstaat bij een goed contact. Om leerlingen en groepen te motiveren, moet er sprake zijn van een ontmoeting, waarbij leerlingen ontdekken dat ze zichzelf mogen zijn. Hoe veiliger de groep, hoe beter de leerhouding. In het handboek Positieve groepsvorming (Bakker & Mijland, 2009) lees je hoe je een positieve bijdrage kunt leveren aan het vormen van een positieve groep.

15. Hou verbeteringen bij. 
Herinner leerlingen er aan dat zij zich constant aan het verbeteren zijn, ook al lijken de stapjes soms klein. Laat ze dit zien door gegevens door het jaar heen te vergelijken. Geef ze vertrouwen. Gebruik hiervoor eventueel ook zelf-evaluatie formulieren.


Professor John Hattie, gerenommeerd onderwijswetenschapper uit Nieuw-Zeeland, geeft daarvoor veel waardevolle aanwijzingen, gebaseerd op een omvangrijke database met onderzoeksgegevens van over de hele wereld. De uitkomsten van zijn meta-analyses laten u op een andere manier kijken naar uw onderwijs, professionele ontwikkeling en opbrengsten.

Zijn belangrijkste adviezen voor leraren zijn:

  • Kijk naar je lesgeven door ogen van de leerling.
  • Help leerlingen hun eigen leraar te worden.